Op 5 juni 2019 is een principeakkoord voor vernieuwing pensioenstelsel gepresenteerd. De FNV heeft op 15 juni jl. ingestemd, waardoor het Pensioenakkoord nu definitief is.
Het pensioenakkoord kan uitgesplitst worden in twee onderdelen:
- De AOW-leeftijd
- Pensioenopbouw bij de werkgever
AOW-leeftijd
De AOW-leeftijd gaat minder snel stijgen. Op 2 juli jl. heeft de Eerste Kamer het Wetsvoorstel Temporisering verhoging AOW-leeftijd aangenomen. In 2020 en 2021 blijft de AOW-leeftijd gelijk (66 jaar en 4 maanden). Daarna is de stijging van de AOW-leeftijd langzamer dan volgens de huidige wetgeving.
Pensioenopbouw bij de werkgever
In het Pensioenakkoord zijn afspraken gemaakt over vernieuwing van het pensioenstelsel. Dit zijn echter afspraken op hoofdlijnen. De komende twee jaar wordt dit verder uitgewerkt en vastgelegd in nieuwe wetgeving. De doelstelling is dat het nieuwe pensioenstelsel in 2022 wordt ingevoerd. De meeste onderdelen van het Pensioenakkoord hebben betrekking op pensioenfondsen (afschaffen doorsneepremie, minder snel korten op pensioenuitkeringen, hoogte pensioenuitkering variabel). Voor verzekerde pensioenregelingen blijven de gevolgen beperkt. Wellicht dat de hoogte van de premie wordt aangepast. Ook komen er meer keuzemogelijkheden (waaronder de mogelijkheid om een bedrag ineens op te nemen op pensioendatum).
De hoofdlijnen van het Pensioenakkoord:
- Afschaffen van de doorsneepremie (heeft betrekking op pensioenfondsen)
Als uitgangspunt wordt voorgesteld de deelnemers een leeftijdsonafhankelijke (gelijke) premie te verstrekken. Hiermee krijgen de deelnemers een pensioenopbouw die past bij de betaalde premie. Jongeren bouwen dan relatief gezien meer pensioen op dan ouderen, omdat hun premie-inleg langer rendeert. Voor de overstap van het doorsneepremie- naar het nieuwe premiesysteem met uitgebreide collectieve risicodeling (zowel in de opbouw- als in de uitkeringsfase) moeten bestaande deelnemers worden gecompenseerd. De wijze waarop is nog niet duidelijk.
Daarnaast moet het systeem van de verbeterde premieregeling (doorbeleggen) toegankelijker worden gemaakt voor pensioenfondsen.
De overstap op het nieuwe systeem impliceert dat alle bestaande pensioenovereenkomsten moeten worden aangepast. Er kan niet meer worden uitgegaan van een vaste pensioenopbouw, zoals bij een uitkeringsovereenkomst het geval is, voor de lange termijn. Voortaan zal de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken afhankelijk zijn van de premie die in de pensioenovereenkomst is afgesproken en van de kostprijs van het pensioen, die weer varieert met de rente en de levensverwachting.
Fiscaal betekent dit dat alle pensioencontracten fiscaal begrensd worden op de voor iedereen geldende uniforme leeftijdsonafhankelijke premie. De hoogte van die premiegrens zal zodanig worden vastgesteld dat hiermee een adequate pensioenopbouw wordt gefaciliteerd, waarbij de marktrente het uitgangspunt is. Uitgangspunt blijft de huidige ambitie van 75% van het gemiddelde loon in 40 dienstjaren. Meer dienstjaren resulteert dan in een hoger pensioenresultaat.
- Meer keuzemogelijkheden
Mensen moeten meer keuzevrijheid krijgen ten aanzien van hun pensioen. Een opmerkelijke nieuwe keuzemogelijkheid is dat elke deelnemer de mogelijkheid krijgt om een deel van zijn pensioen op pensioeningangsdatum op te nemen als een bedrag ineens ter hoogte van maximaal 10% van de waarde van het voor deze deelnemer opgebouwde ouderdomspensioen. Hiermee zou dan bijvoorbeeld de hypotheek (gedeeltelijk) afgelost kunnen worden. Het is echter ook mogelijk om met dit bedrag bijvoorbeeld een wereldreis te bekostigen of een camper te kopen.
- Positie zelfstandigen
Ofschoon zelfstandigen diverse mogelijkheden hebben om te sparen voor hun pensioen, wordt daar in de praktijk slechts beperkt gebruik van gemaakt. Voorgesteld wordt om te bekijken hoe zelfstandigen vrijwillig kunnen aansluiten bij de pensioenregeling in de sector of de onderneming waar zij werken, ook als zij voordien niet als werknemer hebben deelgenomen.
Daarnaast komt er een wettelijke verzekeringsplicht voor zelfstandigen tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico, zodat ook zelfstandigen worden beschermd tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid.
- Nabestaandenpensioen
In de huidige situatie is het voor deelnemers en nabestaanden vaak onduidelijk of men al dan geen recht heeft op een nabestaandenpensioen bij overlijden van de deelnemer. Dat komt mede door de verschillende soorten nabestaandenpensioen (opbouw- en/of risicobasis, tijdsevenredig/bereikbaar) die naast elkaar bestaan; en wat er gebeurt bij baanwisselingen, werkloosheid of echtscheiding. Reden te meer om bij de vormgeving van het nieuwe stelsel hieraan bijzondere aandacht te schenken. Het streven is dat de default moet zijn dat het nabestaandenpensioen standaard goed is geregeld is, waarbij het nabestaandenpensioen meer wordt gestandaardiseerd, adequater en begrijpelijker wordt en risico’s worden verkleind. Ook hiervoor is niet aangegeven hoe men dit precies wil realiseren.
- Bestaande aanspraken invaren in nieuwe stelsel (heeft betrekking op pensioenfondsen)
Het verdient de voorkeur dat bestaande pensioenaanspraken en –rechten en pensioenopbouw in het nieuwe stelsel bij elkaar worden gehouden. Daarom wordt voorgesteld dit te faciliteren, hetgeen concreet betekent dat na een collectieve waardeoverdracht de regels van het nieuwe pensioencontract ook gelden voor de reeds opgebouwde aanspraken.
Het kabinet is bereid om het collectief invaren van bestaande aanspraken te faciliteren en indien nodig, hiervoor wettelijke regels aan te reiken. Uiteindelijk is het echter aan sociale partners of bestaande aanspraken en rechten al dan niet worden overgedragen naar het nieuwe pensioencontract.
- AOW-leeftijd
Onderdeel van het Pensioenakkoord is de AOW-leeftijd; deze gaat minder snel stijgen. Op 2 juli jl. heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel Temporisering verhoging AOW-leeftijd aangenomen.
De AOW-leeftijd wordt in 2020 en 2021 niet verhoogd (blijft 66 jaar en 4 maanden). Vervolgens wordt de AOW-leeftijd vanaf 2022 in drie stappen worden verhoogd naar:
- 2022: 66 jaar en 7 maanden
- 2023: 66 jaar en 10 maanden
- 2024: 67 jaar
De AOW-leeftijd blijft daarna gekoppeld aan de levensverwachting, maar zal minder snel stijgen. De AOW-leeftijd wordt met ingang van 2025 voor 2/3 gekoppeld aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting op 65 jaar. Concreet betekent dit dat de toename van de levensverwachting met 1 jaar wordt vertaald in gemiddeld 8 maanden langer doorwerken en gemiddeld 4 maanden langer AOW-pensioen.
- Zware beroepen
Werknemers en werkgevers kunnen op sectoraal niveau afspraken maken om specifieke groepen werknemers, die niet hebben kunnen anticiperen op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen blijven werken tot de AOW-leeftijd, meer mogelijkheden te bieden om vervroegd met pensioen te gaan. Het wordt mogelijk uittredingsregelingen op te zetten op grond waarvan werknemers de mogelijkheid krijgen om drie jaar vóór het bereiken van de AOW-leeftijd te stoppen met werken. Voor uitkeringsbedragen tot € 19.000 is dan geen RVU-heffing (boete) verschuldigd gedurende een periode van vijf jaar (vanaf 2021), mits de vervroegde uittreding binnen de laatste drie jaar voor AOW-leeftijd plaatsvindt.
- Afstempelen (verlaging opgebouwde pensioenrechten)
Op grond van het voorgestelde nieuwe pensioenstelsel worden bij een dekkingsgraad van 100% de pensioenen niet gekort. Bij een dekkingsgraad boven de 100% is het sneller mogelijk te indexeren. Keerzijde is dat bij een dekkingsgraad onder de 100% sneller gekort zal worden. Bovendien zal in de aanloop naar de overgang naar het nieuwe stelsel bekeken worden of de huidige kortingsregels tijdelijk aangepast kunnen worden, zodat rust ontstaat in de overgangsfase.